2 Petrus 2 : 20 t/m 22.
Wie eenmaal leefde uit Gods grote liefde
wie eenmaal Zijn genade heeft aanvaard
en daarna eigen wegen heeft gekozen
hem blijven ramp en onheil niet bespaard
hij wordt beroofd van eer, van naam en aanzien
hij struikelt vroeg of laat en valt zo diep
en hij verliest de Goddelijke rijkdom
die hij verkregen had toen God hem riep
hij keert terug naar eigen vuil en braaksel
zoals een hond en varken, zegt Gods Woord
hij wentelt zich verblind in drek en modder
“Ik roep tot U, Heer, die mij altijd hoort:
verbrijzel toch hun harde hartedeuren
doorstraal hen met Uw eeuwig-schijnend licht
kom met barmhartigheid in plaats van oordeel
kom met genade – niet met Uw gericht
heropen blinde ogen – dove oren
en roep hun naam in nacht en duisternis
verlos hen van de machten die hen binden
en trek hun hart terug naar U
– o, alstublieft Heer –
vóórdat het te laat is …”.