In Psalm 27, de lievelingspsalm van mijn moeder, zegt de schrijver:
´Eén ding … zoek ik …´ en dan beschrijft hij zijn verlangen om in
het huis van de Heer te mogen blijven, vanwege Zijn liefelijkheid.
Maar dan volgt er nog een reden:
´Want … Hij bergt mij in Zijn hut op de boze dag;
Hij vèrbergt mij in het verborgene van Zijn tent´.
Wat was Zijn tent ?
Wat was het verborgene van Zijn tent ?
Het wijst naar de tent van God in de woestijn, de tabernakel.
Ik mocht in Duitsland eens een nagebouwde tabernakel bezichtigen.
Het was indrukwekkend.
In de voorhof was je nog verbonden met de buitenwereld.
Je zag de blauwe lucht, de bloemen en je hoorde de geluiden
van vogels en auto´s …
Maar in het heilige was je meteen afgescheiden van de buitenwereld.
Daar was rust en het licht van de kandelaar.
Toen ging het gordijn open naar het ´allerheiligste`.
We mochten naar binnen en het gordijn ging weer dicht.
We stonden stil en ontroerd rondom de ark en keken
alleen nog maar naar het verzoendeksel met het bloed.
God was daar aanwezig met de rust Zijn Heilige Geest.
Ik dacht daaraan toen ik Psalm 27 las.
In stormachtige tijden mag ik mij afzonderen van de buitenwereld,
en naar Hem toegaan.
Hij geeft mij geen schuilplaats, Hij is mijn schuilplaats.
In Hem, het allerheiligste, mag ik mij verbergen;
daar kom ik tot rust, afgezonderd van alles en iedereen.
Daar is Zijn bloed, dat reinigt, rechtvaardigt en beschermt.
Hoe kostbaar is het dat wij Hem zo mogen kennen en
Zijn eigendom zijn … alle dagen van ons leven !
´Niets kan mij de wereld geven,
nergens anders kan ik heen;
veilig ben ik en geborgen
aan Uw hart … Uw hart alleen.´