Geef mij ’t geloof van Jozua, van Kaleb
die – tachtig jaar – de reuzen ging verslaan
gedreven door ’t verlangen als verspieder
koos hij daarom de berg van hun bestaan
geef mij ’t geloof van Gideon, zo dapper
hij had genoeg aan slechts driehonderd man
want in Uw kracht, met teken en belofte
versloeg hij moedig vijand Midian
geef mij ’t geloof van Hanna en Maria
zij hadden elk hun zoon aan U gewijd
gezegend werd Uw volk en deze wereld
want door hun levens werd Uw Woord verspreid
geef mij ’t geloof dat bergen kan verzetten
dat ik niet op omstandigheden let
maar ver daar overheen zal blijven uitzien
naar U, o God, de Hoorder van gebed
geef mij ’t geloof dat mijn gestrooide zaadjes
al leken die zo teer, gering en klein
als mosterdzaden – Heer, U geeft de wasdom –
eens vruchtboom en ook schuilplaats mogen zijn
(Markus 4: 31 en 32)